Accessories
Ga naar de inhoud

Vriendenlezing

Wat doen we
Kaart Groningen en omgeving uit 1792
Verslag Vriendenlezing 23 november 2023 door Theo Spek
Landschappen rond de stad Groningen – opbouw en geschiedenis

Het weer en de uitslag van de verkiezingen zijn guur voor de natuur, maar de grote collegezaal van het oude Biologische Centrum is prettig vol en warm. De spreker is Theo Spek, hoogleraar landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is betrokken bij het Kenniscentrum Landschap, opgericht in 2010, dat onderzoek doet in heel Nederland, maar specifiek gericht is op de landschappen van Groningen, Friesland en Drenthe. Twaalf jaar geleden heeft hij al eens een Vriendenlezing gegeven over de taal van het landschap.

Nu gaat het over het lezen van (die taal van) het landschap. De lezing was onderverdeeld in zeven thema’s.


Slenken en hoogtes Pleistoceen
Thema 1: Landschappelijke hoofdstructuur van Noord-Nederland.
De geologische ruggengraat van Noord-Nederland is het Fries-Drents keileemplateau, met aan de rand daarvan de Hondsrug. In de ijstijden is van het plateau enorm veel smeltwater afgestroomd over de vlakte ten noorden daarvan, hetgeen daarin grote geulen uitsleep. De ondergrond van Noord-Nederland kent een afwisseling in de Pleistocene lagen van  keileemhoogtes en diepe bekkens. Van Texel tot de Eems zie je telkens een slenk en een hoog. De grootste slenk was het Hunzedal, met ten westen daarvan het hoog van Oostergo waarop b.v. Drachten ligt. Tussen Hunzedal en Fiveldal, verder naar het oosten, lag de Hondsrug. Aan het oppervlak eindigt de Hondsrug tegenwoordig in de stad Groningen, maar in de ondergrond loopt die nog door tot ongeveer Winsum (het Hoog van Winsum), waar die nu is begraven onder een zeekleiafzetting. Het Fiveldal werd in het oosten begrensd door het Hoog van Heveskes, waarop b.v. Winschoten ligt.
In het Holoceen ontwikkelen de Pleistocene laagtes zich tot grote getijdebekkens. De slenken/geulen die daarbij horen, dringen steeds dieper het land binnen tot ongeveer in de Middeleeuwen. Door de zeespiegelstijging, die heel snel verliep tussen 9000 en 6000 jaar geleden met ongeveer 60 tot 75 cm per eeuw, verandert het landschap in een getijdengebied. In de vroege Middeleeuwen zijn het Boorne-, het Hunze- en het Fivelbekken diepe laagtes. Door dichtslibben van deze getijdebekkens vertraagt de waterafvoer waardoor de zandgronden “verdrinken” en hoogveen wordt gevormd. Westerwold en het grootste deel van Drenthe wordt geheel ingesloten door hoogveen. Rietlanden, zeggenmoerassen, broekbossen (als het veen op een zandlaag lag) en hoogvenen worden tezamen aangeduid als de “wolden” (in het Fries een “woud”). Wold werd gebruikt als een aanduiding voor wilde gebieden. Op de met klei dichtgeslibde bekkens ten noorden daarvan ontstaat het wierdenlandschap. De invloed van eb en vloed was nog tot in de Aa, de Hunze en de Peizer- en Eelder-diepjes merkbaar.

Reitdiep bij Aduarderzijl
Thema 2: De afwatering.
De diepjes van het Drents hoogveen voeren het water af via de veen- en kleizones naar de getijdegeulen door de kwelders en het wad. Tussen 950 en 1300 na Chr. heeft men de veenmoerassen ontgonnen tot productieve veenweidegebieden, gekarakteriseerd door lange kavels. Het hoogveen (van nature bol) werd via slootjes afgewaterd en daarmee werd ongeveer 2000 ha per jaar ontgonnen. Ontwatering leidt tot inklinken en oxidatie (veraarding) van het veen en in 150 jaar kon dat tot wel 4 meter bodemdaling leiden, wat weer problemen met de afwatering veroorzaakte. Getijdegeulen en de opgeslibde kwelders sloten als het ware aan de noordkant de veenweidegebieden af, waardoor deze met wateroverlast te maken kregen (badkuipeffect). Om dat te verhelpen werden vanaf 1000 na Chr.  zes, kilometers lange, by-passes gegraven (voorbeelden hiervan zijn delen van het Reitdiep, het midden-traject van de Dokkumer Ee, het Dokkumer Grootdiep en de Delf bij Appingedam). Al deze kanalen lopen Oost-West en waren bedoeld om de ontstane “badkuipen” leeg te laten lopen. Op de kaart van de hoofdwatergangen van het waterschap Noorderzijlvest zijn de Z-N lopende oude geulen (kronkelend) en O-W lopende gegraven kanalen die een veel rechter verloop hebben, nog duidelijk te onderscheiden.

Thema 3. De ligging van de stad Groningen.
De Martinitoren staat op een onderlaag van keileem op de meest noordelijke punt van de Hondsrug, tussen de Hunze en de Drentsche Aa, riviertjes die in de Koningslaagte ten noorden van de stad samenkwamen. De ligging van de stad op deze verhoging in het landschap is nog steeds te merken: straten lopen in de richting van de Grote Markt omhoog. De oorsprong van de stad was waarschijnlijk een tweetal Drentse dorpen: Gruoninga in het Noordwesten met een Noord Es en een tweede dorp in de buurt van waar nu het Groninger Museum staat. De Drentsche Aa liep waar we nu de Hoge en de Lage der Aa vinden. Vanwege de strategische ligging van deze dorpen (grens van zand en kwelder, van zoet en zout, op de plek waar landhandel en zeehandel elkaar ontmoeten) werden ze uitgekozen voor de vestiging van hoven (o.a. door de Bisschop van Utrecht) en verkregen ze daardoor een steeds grotere betekenis. De oudste wallen zijn van 1050 en deze zijn steeds verder uitgelegd naarmate de stad groeide. De vestiging van de grote kerk, gewijd aan Sint Maarten (de heilige aan wie ook de Dom in Utrecht is gewijd), laat zien dat Utrecht een grote invloed in die ontwikkeling had.

oorsprong stad Groningen
Thema 4: Het landschap van de Noordelijke Hondsrug.
De naam “Hondsrug” vinden we ook terug in Duitsland en Zwitserland: “Hunsrug” als aanduiding voor afgeronde hoogtes en betekent echt alleen maar de ‘rug van een hond’. Alternatieve verklaringen als ‘opgeworpen door Hunnen (reuzen)’ en ‘de rug van de Hunze’, zijn verklaringen die zijn verworpen. De Hondsrug is eigenlijk maar één van de ruggen van een heel complex: de andere, lagere, ruggen zijn: de Rug van Tynaarlo, de Rolderrug, de Rug van Zeijen, de Rug van Noordhorn en de Rug van Norg. Hoe zijn ze ontstaan?
Fase 1: tijdens de voorlaatste ijstijd het Saalien (150.000 tot 130.000 jaar geleden) bereikt het landijs Nederland. In Noordoost Groningen worden stuwwallen gevormd (stuwwallen van Winschoten), die uiteindelijk worden overschoven door ijs en daardoor sterk worden afgeplat.
Fase 2: landijs beweegt verder naar het zuiden, tot aan de lijn Texel-Wieringen-Gaasterland- Steenwijk-Zuidwolde-Twente en vormt daar een nieuw rij hoogtes.
Fase 3: stuwwalvorming in Midden-Nederland: Gooi, Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe en Salland.
Fase 4: door afsmelting ontstaan snelstromende ijsrivieren in en onder de grotendeels stilstaande ijskap. In de keileem die onder de gletsjer was afgezet, worden diepe dalen uitgeslepen en de ruggen tussen deze dalen vormen de Hondsrug. Ook het oer-stroomdal van de Hunze ontstaat dan. In die oertijd watert die af in zuidelijke richting, in de richting van het Ruhrgebied. Terwijl de meeste beken in Drenthe vooral van Noordoost naar Zuidwest lopen en afwateren naar het Zwarte Water, is de erfenis van de ijsrivieren die de Hondsrug hebben gevormd nog steeds aanwezig en te herkenning in de ZZO-NNW richting van de Aa en de Hunze.
De oude dorpen van Drenthe liggen allemaal op de ruggen met Eelde, Peize en Roden op de uiteinden van de ruggen. In Drenthe liggen de dorpen op de Hondsrug eigenlijk nooit bovenop de rug, maar op de flanken: dicht bij de weilanden aan de natte kant, met aan de hoge kant de essen.

donkersporig bosviooltje
Thema 5: Potklei in het noorden van Drenthe.
Potklei is stugge, grijze of zwarte, slecht waterdoorlatende klei, gevormd in het Elsterien (475.000 tot 410.000 jaar geleden), de ijstijd die aan het Saalien voorafging. Potklei werd gevormd in dalen onder het ijs die langzaam werden opgevuld met zeer fijne deeltjes. Aan de Noordrand van het Drents plateau, waar door erosie de bovenliggende lagen zijn weggespoeld, is de oude potkleilaag zo oppervlakkig geworden dat daar een voor Nederland uniek landschap is ontstaan. Rondom de dorpen die op de ‘koppen’ van de ruggen liggen, Roden, Peize en Roderwolde, wijkt het landschap af van dat van het reguliere esdorpengebied en vinden we (door de slechte waterdoorlatendheid van de potklei klets-) natte bossen, met een eigen flora met Klein glidkruid, Heelkruid, Bosanemoon, Bosaardbei, Grote keverorchis, Bosgierstgras, Boszegge, Bosviooltje, etc.
In de Middeleeuwen is de potklei door het klooster van Aduard gebruikt voor de productie van bakstenen (kloostermoppen) en dakpannen. In het Kleibosch bij Foxwolde en bij Nietap (Terheil) bestonden er rechten op het graven van klei. Putten (tichelwerk) zijn nog steeds in het landschap te herkennen (rechthoekig afgegraven putten). Hier was klei voor de stenen en veen voor het stoken van de ovens dicht bij elkaar te vinden. Van Terheijl en Kleibosch werden schipsloten gegraven naar de diepjes (Leekstervaart, Munnikesloot en Peizer- en Aduarderdiep) om de afvoer per schip naar Aduard makkelijker te maken.

Thema 6: Het veenontginningslandschap van de Onlanden.
De Onlanden is de naam van een 7,5 miljoen m3 groot waterbergingsgebied aangelegd tussen 2007 en 2012. Van oorsprong is het een veenweidegebied tussen in het zuiden de ruggen van het Hondsrugsysteem en in het noorden de ZW-NO lopende zandruggen Langewold en Vredewold. In deze laagte waterde een groot deel van het hele Drentse Plateau af en stagneerde daar. Tot in de late Middeleeuwen was dit gebied een enorm hoogveengebied, onderdeel van de Wolden. Vanaf de 10de en 11de eeuw worden er vanuit het zeekleigebied in het noorden sloten gegraven die steeds verder naar het zuiden worden uitgebreid, om de grond voor landbouw, b.v. de teelt van rogge,  geschikt te maken. Door de combinatie van inklinking en veraarding van de bodem en oprukken van de Waddenzee door de zeespiegelstijging, wordt het er te nat. De verveners trokken steeds verder naar het zuiden het veen in. Voor afwatering werd b.v. de Matssloot gegraven (weer een O-W bypass). Uiteindelijk bleven ze steken in het gebied en bouwden veenterpjes om nog droog te blijven. Dit werden boerderijterpjes die na zo’n twee eeuwen ook weer zijn weggezakt. Het Onlandenproject is wellicht voor de natuur en voor het oplossen van een hydrologisch probleem een succes, maar voor Theo Spek is het een cultuurhistorische ramp omdat er wel heel veel oud landschap is verdwenen.

Onlanden en Paterswoldsemeer ca. 1850
Thema 7: De geschiedenis van de turfwinning om het Paterswoldse Meer.
Tegen de Rug van Eelde lag een hoogveenkern en bij de Drentsche Aa lag een laagveenzone.
Op de oude kaarten kun je bijzonder veel namen vinden die naar venen verwijzen, zoals Hemmerwolde, Potterwolde, Friescheveen Wolddelen, Westerveen, Grootveen, Hakenkampsveen, Wildeveen, Yderveen en Beslotenveen.

De hoogvenen van Hemmerwolde en Friescheveen zijn omstreeks de 12de / 13de eeuw ontgonnen door middel van aanleg van langgerekte stroken, vanaf de Drentsche Aa naar de bovenkant van de Rug van Eelde. Sommige van de eilandjes in het Paterswoldse meer zijn oude veenterpjes, waarop een boerderij heeft gestaan. Deze ontwikkeling ging door totdat door bodemdaling verhuizing naar de rand van de rug (waar nu de Paterswoldseweg ligt) noodzakelijk werd. Vanaf 1750 vindt natte vervening (opbaggeren van verdronken veenmosresten) door Friezen uit de omgeving van Drachten plaats. Dit resulteerde in een legakkerpatroon van petgaten en ribben (legakkers waarop het veen te drogen werd gelegd) dat nog steeds, deels, is te herkennen in het Vriezenveen. Door stormen begaven de legakkers het en ontstond het Paterswoldse meer, dat door de rijke Groningse elite (bv. de familie Scholte) tot een van de eerste recreatiegebieden van Nederland werd ontwikkeld.

Theo Spek heeft met deze avond het publiek duidelijk gemaakt dat het lezen van het landschap fascinerende literatuur is. Geologie, geografie en eeuwenlange activiteit van bewoners van het gebied samen hebben het landschap gevormd. Kennis hiervan zou verplichte kost moeten zijn bij elke ontwikkeling van ruimtelijke ordening.

Tijdens de lezing gaf Theo ook voor een aantal lokale plaatsnamen de afleiding.
Groningen: Gruoninga (1040) is afgeleid van Gruon > Grōn: weelderig begroeid (synonym met Groenlo, Grollo, Grönlo) (Grollo is rijkbos, Schoonlo is tegengesteld: arm, schraal bos).
Helpman:  Heltmen (1245) eigenlijk helth: helling
Haren: Haren (1249) har: droge arme zandrug, en (dativus pluralis, bepaling van plaats) Haren: nederzetting op een zandrug
Glimmen: Glemmene (12de eeuw) Glimine, eenstammige waterplaats
Onnen: Hunne (1332) Unne unna weidegronden, Onnen ‘nederzetting bij de weidegronden’

Op 18 oktober 2022 vond de Vriendenlezing plaats met als Titel:
Land van Ons en de Onneresch

Spreker: Jan Wittenberg, perceelcoördinator Onneresch, secretaris Stichting Landelijk Gebied Haren

Samenvatting:
Land van Ons is een burgercoöperatie die landbouwgrond koopt en aan boeren verpacht die natuurvriendelijke landbouw bedrijven, teneinde de biodiversiteit en het landschap te herstellen.In 2021 hebben zij 26 hectare grasland op de Onneresch aangekocht.De lezing zal gaan over de geschiedeins van Onneresch, de plannen van Land van Ons met de Onneresch en de doelstellingen van Land van Ons.

De lezing werd door meer dan 150 mensen bezocht. Een uitgebreid verslag staat in het Vriendenbericht van december 2022.


Op dinsdag 12 oktober 2021 hield Wout Veldstra de Vriendenlezing van de Vrienden van de Hortus: Voedsel, een onderschat wereldprobleem

Zijn boodschap was dat er meer aandacht moet komen voor de samenhang in het falende landbouwsysteem en de aantasting van de biodiversiteit en de natuur. Zie de aarde als biologisch netwerk.
Wout Veldstra was stadsecoloog van de gemeente Groningen. Hij is nu voorzitter van de stichting Steenbreek en bestuurslid van Duurzaam Haren en het Voedselbos in Glimmen. Hij is betrokken bij de Zelfoogsttuin van de Biotoop en eigenlijk bij alle ontwikkelingen op voedselgebied in de stad Groningen. Hij hield zijn publiek (zo’n 65 personen) voor dat het een somber verhaal zou worden, maar wel met hoop aan het einde.

foto van Wout
de aarde gezien vanaf de maan
Hij opende met de mooie foto van de aarde vanuit de ruimte.Vanuit de Apollo werd de aarde verticaal waargenomen en niet horizontaal, volgens Veldstra.

Dit is wat we hebben! Laten we er zuinig mee omgaan. Zijn presentatie werd geïllustreerd met een groot aantal dia’s met cijfers, rapporten en waarschuwingen. Er zaten ook veel grafieken en cijfers bij van enkele jaren geleden. Na de bijeenkomst vertelde Wout Veldstra dat de statistieken op het gebied van landbouw vaak pas na zo’n 4 jaar beschikbaar zijn. Het is niet ondenkbaar dat in de afgelopen 4 à 5 jaar de cijfers nog slechter zijn geworden.
Intensieve landbouw

Het intensieve landbouwbeleid begon met de Nederlander Sicco Mansholt als Eurocommissaris. Het systeem was gericht op grootschaligheid, efficiëntie en maximale verdiencapaciteit. Niet vreemd zo vlak na de Tweede Wereldoorlog, maar blijkt uiteindelijk geen goed systeem te zijn. Onze ecologische voetafdruk is veel te groot geworden. Als het zo door gaat hebben we twee aardes nodig. En dat wordt lastig. Het systeem zal moeten veranderen. Vooral de verschraling van de bodem is een cruciaal probleem. De bodem van een bos draagt het ecosysteem van het bos. In een gezond bos is een rijk bodemleven.
                

En dat geldt ook voor landbouwarealen. Door de intensieve landbouw is het rijke bodemleven verstoord. Op een gegeven moment levert de bodem steeds minder op. Dit is een funeste ontwikkeling. De focus op grootschaligheid en snel geld verdienen put de bodem uit, maar heeft ook funeste gevolgen voor onze dieren.
bodemleven
koe vroeger en nu
Veldstra liet een foto zien van een mooie stamboek koe van zijn grootvader en daarnaast de volgepompte fitness koe van nu. De mooie koe van opa levert veel langer melk op en mogelijk ook nog vlees. De fitness koe moet snel heel veel melk opleveren en dan snel naar de destructie, want vlees zit er niet aan. Veldstra ging nog even door op de uitwassen van onze veeteelt. De focus op efficiency betekent voor de dieren: geboren worden, vetmesten en zo snel mogelijk naar de slacht en naar de consument. Sta even stil bij deze cijfers: 80% van vleesproductie is voor de export en 80% van het voedsel voor deze productie komt uit het buitenland. Dat is toch eigenlijk krankzinnig!
De ketens
Het lijkt alsof de boer het grootste probleem is, maar dat is niet zo. De totale keten van boer tot consument met alle spelers daarin is het grootste probleem. Zo zijn er maar 5 groothandelaren in Nederland die heel bepalend zijn voor het geheel. Gedreven door omzet groei en geld verdienen is niet alleen de koe veranderd, maar ook bijvoorbeeld het aantal verschillende koolsoorten is in 100 jaar afgenomen van 544 naar 28. Daarbij is de voedingswaarde per kilo product ook nog eens afgenomen. De hoeveelheid Calcium in Broccoli is in die periode gehalveerd!
Vergelijkbare situaties doen zich voor bestrijdingsmiddelen, meststoffen, zaaigoed etc.

We worden al heel lang gewaarschuwd
De waarschuwingen voor een verkeerd systeem stammen al uit de tijd van de Club van Rome en Small is Beautiful van Ernst Schumacher uit de jaren zeventig. Daarna volgden vele boeken en rapporten van gezaghebbende personen en instanties. De Unctad (United Nations Conference on Trade and Development) zegt bijvoorbeeld: ‘We lossen de klimaatcrisis niet op als we het mondiale voedselsysteem niet met spoed ingrijpend veranderen. De plek om te beginnen is de bodem.’  Herman Wijffels, oud topman van de Rabo bank, zei in 2015: ‘De keuze voor specialisatie, efficiency en kwantiteit beheerst het systeem. Het probleem van de voedselketen is de georganiseerde onverantwoordelijkheid. Agribusiness is de meest destructieve industrie in de wereld.’
De EU (Europese Gemeenschap) heeft met de Green Deal van Frans Timmermans en Diederik Samsom een ambitieus plan voor klimaatbeleid. De EU heeft ook het plan van
‘Farm to Fork’ met vergaande doelen voor 2030 op het gebied van landbouw. Van de uitvoering hiervan is nog niet veel terecht gekomen vanwege de sterke landbouwlobby voor behoud van bestaande subsidies.

Er is hoop
Toch is het niet allemaal kommer en kwel. Misschien dat de SDG’s (Sustainable Development Goals) van de Verenigde Naties helpen om systemen te transformeren. SDG 2 luidt: Beëindig honger, bereik voedselzekerheid en verbeterde voeding en promoot duurzame landbouw. De aandacht voor kringlooplandbouw neemt toe. De biologische sector in Nederland groeit, maar van een onomkeerbare transitie is (nog) geen sprake. Er is wel veel meer aandacht voor het bevorderen van korte voedselketens. De stadsecologie komt op. De zelfoogsttuin in de Biotoop heeft een wachtlijst. Voor de voedselbank in Groningen wordt om de hoek verse groente verbouwd. Het voedselbos in Glimmen is een prachtig initiatief, maar levert volgens Wout Veldstra pas over 10 jaar echte productie op.

vertikale teelt
Vanuit de zaal kwam de vraag over verticale landbouw. Dit is een vorm van landbouw waarbij gebruik wordt gemaakt van gestapelde kweeklagen in een fabriekshal, in een kantoor of in de supermarkt. Dit is moderne landbouw met computergestuurde kweekmethoden waarbij geen bestrijdingsmiddelen of kunstmest nodig zijn. En het bespaart enorm veel water. Water is mondiaal geen schaars product, maar zoet water wel.

Wat kunnen we zelf doen?

Wat kunnen we zelf doen, was de prangende vraag bij veel aanwezigen. De slotzin van de presentatie was voor Mahatma Ghandi: Be the change you want in this world. Dus koop lokaal, koop biologisch, zie toe op korte voedselketens, eet geen of minder vlees, koop wat je daadwerkelijk opeet, voorkom zoveel mogelijk verspilling en afval. En we kunnen het boek Het Happy 2050 scenario van Babette Porcelijn lezen voor ideeën. En we kunnen proberen meer samen te doen. Uit de zaal kwam de suggestie om samen met anderen over te stappen op tuinieren op basis van de permacultuur. Wie wil daar meer van weten, mail dan naar: hortusharenvrienden@gmail.com, wij zorgen dan voor contact met de initiatiefnemer.

lokale initiatieven rond voedsel


De Hondsrug Unesco Global Geopark- van alle tijden.
Vriendenlezing van 25 oktober 2016 door Wessel van Vliet, projectmedewerker Geopark de Hondsrug.

Drentsche AA

Hortus Haren is onderdeel van Geopark Hondsrug en daar mogen we best trots op zijn. Dat heeft  Wessel van Vliet overtuigend toegelicht aan zijn ongeveer tachtigkoppig publiek.  De basis van het Geopark concept berust bij het feit dat het ijstijdenlandschap hier aan het aardoppervlak nog zichtbaar is. Elders is dat niet meer het geval. Friesland  bijvoorbeeld is grotendeels bedekt met zeeklei. De meesten van ons zullen weten dat de 70 km lange Hondsrug van Emmen (30 m boven NAP) tot Groningen (ongeveer 9 m boven NAP) loopt en misschien ook dat deze bestaat uit een stelsel van vier evenwijdig lopende kaarsrechte ruggen van elkaar gescheiden door beekdalen. Maar er valt meer over te vertellen en na deze avond kunnen we ook veel zelf gaan zien en ervaren. We weten nu ook dat het Hoogstraatje (10 m boven NAP), een zijstraat van de Herestraat in Stad, haar naam eer aandoet.

Kaart van de Hondsrug Groningen - Emmen
Vertikaal profiel door de diverse grondlagen van de Hondsrug

De laatste drie ijstijden – Elster (460.000 – 420.000), Saale (240.000- 130.000) en Weichsel (20.000-11.000 jaar geleden) – hebben het Drentse landschap gevormd. Tijdens de Elster lag Drenthe onder een dik pakket ijs. De druk onder in dit landijs was gigantisch waardoor  erosiegeulen ontstonden, waarin heel fijn, witglinsterend zand werd afgezet. Dit wordt de formatie van Peelo genoemd. De Saale IJstijd bedolf Drenthe opnieuw onder een honderden meters dikke gletsjer. Deze ijzige stroom bracht de – soms enorme – zwerfstenen uit Scandinavië mee. Binnen zo’n ijskap heerst hoge druk en er zit beweging in, waardoor veel stenen zijn vermalen tot keileem. Tijdens deze periode bevonden zich  twee reusachtige kernen doodijs ten westen en ten oosten van wat wij nu als het Hondsrug gebied kennen. Er tussen perste zich een ijstrog van NW naar het bekken van Münster in het ZO en liet evenwijdig uitgeschuurde ruggen in de bodem achter. Deze sporen van de Saale IJstijd zijn nog niet uitgewist doordat  gletsjers van de Weichsel IJstijd Drenthe niet bereikten.
Dat maakt het Hondsruggebied zo uniek. Elders zijn de sporen overdekt met zeeklei of uitgewist door de laatste ijskap. Bij het aardkundig monument bij Donderen is een steilrand profiel gemaakt. Geheel onderaan is spierwit zand: het zand van Peelo een smeltwater afzetting uit het Elsterien. Daarboven een smalle strook met keileem (Saale), waarboven een dik pakket oranje geel dekzand (Weichsel). Daarboven, donker gekleurd is de teelaarde uit latere tijden.

De nalatenschap van de ijstijden vinden we op allerlei manieren in het landschap en in de cultuur terug. De zwerfstenen (Saale)  liggen los of zijn verwerkt in hunebedden, kerken, monumenten, keiweggetjes.  Langeafstandswegen uit de Middeleeuwen, bijvoorbeeld van Coevorden naar Groningen, over de droge hoge ruggen uit het Saale tijdperk, zijn als karresporen nog volop in het landschap te traceren.  Kastelen (Coevorden) en bolwerken, bijvoorbeeld bij het Besloten Veen, lagen bij kritieke doorgangsroutes tussen nat en droog terrein. Esdorpen ontstonden langs de flanken van de ruggen, met de akkers (de es) op de hogere delen en de groenlanden voor het vee in de lagere delen richting beek. Schaapskuddes graasden op de verderaf gelegen schrale dekzandgronden.   
Drenthe is rijk aan archeologie. Er zijn Neanderthaler sporen gevonden, meer is bekend over de jager/verzamelaars die zich hier ophielden tijdens de Weichsel periode. En dan de hunebedbouwers of wel Trechterbekercultuur van ongeveer 3400 – 3200 v. Chr. Zij waren hier de eerste landbouwers, waarmee Drenthe een van de oudst bewoonde regio’s in Nederland is.
Het cultuurlandschap van Drenthe, dat tot uiting komt in het nederzettingspatroon van een rij van esdorpen aan beide flanken van de Hondsrug is dus ook geheel aangepast aan die direct zichtbare overblijfselen van de drie laatste ijstijden.
Alle vereisten – een samenhang van geologische, archeologische en culturele elementen – waren aanwezig voor een aanvraag  voor de status van Geopark. In 2013 kon Drenthe zich voegen bij een netwerk van 120 geoparken wereldwijd die in 2015 allemaal de UNESCO erfgoed status kregen. Geopark Drenthe is een samenwerkingsverband van educatieve instellingen, recreatie, musea, natuur- en landschap organisaties. Via negen zogenaamde expeditiepoorten in bestaande musea kan men Drenthe aan de hand van een gekozen thema bezoeken. Zo zijn er wandel-, fiets-, kunst-, museumroutes. Of lezingen volgen bij de Hondsrug Academie. In totaal zijn er ongeveer 150 partners in deze netwerk-organisatie, die samen het draagvlak voor het Geopark vormen. Hiertoe behoort – u begrijpt dat wel – uiteraard ook Hortus botanicus Haren, waarbij de in aanleg zijnde Hondsrugtuin toegevoegde waarde heeft.
Na de pauze vertelt Wessel van Vliet over de tien nieuwe “hotspots” in Haren en Groningen, en maakt van de toehoorders enthousiaste ambassadeurs van het eigen Hondsruggebied.
De film, ook te vinden op de site www.geoparkdehondsrug.nl bevestigt het unieke van het Hondsruggebied.
Verslag van Marian Hulscher en Gré van Heusden.


Vriendenlezing 26 januari 2016; Vijftig jaar natuurbeheer in het stroomdal van de Drentsche Aa.
Op dinsdag 26 januari organiseerde de Vereniging Vrienden van de Hortus Haren een lezing over het natuurbeheer in het stroomdal van de Drentsche AA door Prof.dr. Jan P. Bakker, Natuurbeheer RUG, redactielid van de Landschapsbiografie van de Drentsche Aa (Van Gorcum, Assen).

Grauwe Klauwier en moeraszegge

Een verslag staat in het Vriendenbericht van mei 2016.

Vriendenlezing 27 oktober 2015; Hoe oud is het Zuidlaardermeer, denkt u?
Op Dinsdag 27 oktober 2015 organiseerde de Vriendenvereniging een lezing over de geschiedenis van het meer.
Er was veel belangstelling voor de interesante lezing. Een verslag staat in het Vriendenbericht van december 2015.

Zuidlaardermeer

Vriendenlezing 26 Januari 2015, Wilde bijen in hun element

Inleiding
Op maandagavond 26 januari heeft er in Hortus Haren een lezing over wilde bijen plaatsgevonden. De lezing is georganiseerd en aangeboden door Vereniging Vrienden van de Hortus.

De spreker is Anne Jan Loonstra. Hij is medeauteur van het in 2012 verschenen boek 'De Nederlandse bijen', deel 11 van de reeks 'Natuur van Nederland’ en is aangesloten bij de sectie Hymenoptera van de Nederlandse Entomologische Vereniging (NEV). Hij bestudeert al meer dan 10 jaar wilde bijen en geeft sinds 5 jaar lezingen, excursies, determinatielessen en workshops door heel Nederland. Sinds 2014 is hij op waarneming.nl actief als administrator voor wilde bijen waarnemingen.

Opzet lezing
Het uitgangspunt van deze lezing is systematisch en bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat om het kennismaken met wilde bijen, hun biologie, levensbehoeften, verbondenheid met het landschap en over alle bedreigingen. Het tweede deel gaat over onze omgang met het landschap en hoe dit verbonden is met het voorkomen van wilde bijen. Anne Jan geeft weer hoe we in het beheer en de inrichting van het landschap en ook in eigen tuin wilde bijen kunnen helpen door rekening te houden met hun levensbehoeften. Deze levensbehoeften worden door de lezing heen telkens aan het betreffende onderwerp terug gekoppeld of vergeleken zodat de toeschouwer de aangeboden informatie gemakkelijker kan begrijpen. Aan de hand van een PowerPoint presentatie worden alle onderwerpen met gebruik van eigengemaakte macrofoto’s, illustraties en korte filmpjes uit gelegd. Hij heeft eveneens verschillende ondersteunende documentatie (boeken, rapporten, brochures) die tijdens de pauze en naderhand kunnen worden ingezien.

Samenvatting
Een samenvatting en indruk van de lezing schiet al snel te kort omdat Anne Jan in iets minder dan twee uur in staat is een volledige profielschets van wilde bijen neer te zetten. Dat betekent dus veel informatie, vrijwel voornamelijk door foto en filmmateriaal en zijn begeleidende verhaal. Hieronder een beknopte  uiteenzetting waar het over ging.

Levenscyclus
Het publiek krijgt in dit eerste deel (tot aan de pauze) een volledige profielschets van wilde bijen, dus over  hun biologie, ecologische voorkeuren, gedragingen en natuurlijke en menselijke bedreigingen. Anne Jan vangt aan met  een korte uiteenzetting van de levenscyclus van de bij. Wilde bijen kennen anders dan honingbijen meestal duidelijk afgebakende perioden van activiteit in het jaar. Sommige bijen vliegen vroeg in het voorjaar voor een aantal weken of paar maanden, andere vliegen uitsluitend in de zomermaanden. We kijken naar paring, paringsplaatsen, paring strategieën, verpopping en overwintering, alles duidelijk toegelicht met foto en filmmateriaal. Anne Jan laat prachtige beelden zien van voorzichtig opengewerkte bijennesten en verteld aan de hand van deze beelden hoe de volledige transformatie van ei tot bij tot stand komt. In Nederland is een dergelijke foto-documentatie uniek.

pop van rosse metselbij
ei van rosse metselbij

Foto links: Voedselvoorraad met ei van Rosse metselbij. Foto rechts: Opengewerkte cocon met daarin de pop van een Rosse metselbij. Fotografie: A.J. Loonstra.

Levensbehoeften en verbondenheid met het landschap
Bijen kennen een groot aantal behoeften en specifieke elementen uit het landschap die in deze behoeften voorzien. Anne Jan heeft dit voor de begrijpbaarheid beperkt tot vier basiselementen; nestplaats, nestmaterialen, voedsel en warmte. Binnen alle andere onderdelen (ook al in levenscyclus) wordt de rol en functie van deze elementen uitgelegd. Dit werkt voor de toeschouwer heel overzichtelijk en de complexe materie is daardoor gemakkelijker te begrijpen en te plaatsen.

Stuifmeel en nectar
Wilde bijen leven van stuifmeel en nectar. Dit is een van de meest basale levensbehoeften. Voor de nakomelingen maken ze hiervan een mix en de larve eet en volgroeit hiervan. De vrouwelijke bijen verzamelen dit van bloeiende planten, struiken of bomen. Sommige bijen kiezen hiervoor specifieke planten uit, dit zijn mono- en oligolectische bijen. Andere soorten foerageren op allerlei soorten planten, dit zijn polylectische bijen. Anne Jan laat een heldere vergelijking zien van hoe de bloeitijd van de voedselplant en de vliegtijd van de bij overeenkomen. Het wordt nog duidelijker wanneer hij ook aan kan tonen dat de verspreiding van de voedselplant bepalend is in het voorkomen van een bepaalde bij, het voorbeeld is de Heidezandbij die op de kustduinen na overal voorkomt waar Struikhei groeit. Binnen zijn verhaal over voedselplanten keuze komt naar voren dat oligolectische bijen kwetsbaarder zijn dan polylectische bijen en dat het verdwijnen van een specifieke voedselplant een lokale bijenpopulatie kan doen verdwijnen.

Grasbij op Grasklokje
Gewone slobkousbij op Grote wederik

Foto links: Gewone slobkousbij op Grote wederik, een monolectische bij die uitsluitend op deze plant foerageert. Foto rechts: Grasbij op Grasklokje, een polylectische bij die op een zeer groot scala aan voedselplanten te vinden is. Fotografie: A.J. Loonstra.


Nestplaats en nestmaterialen
Twee andere basale levensbehoeften zijn een geschikte plaats in het landschap om te nestelen en eventueel nestmaterialen om dit in te richten. Bijen maken boven en ondergronds hun nesten. Bovengronds kan dat zijn in oude dode bomen met veel verlaten kevergangen of in dorre planten stengels. Ondergronds nestelen bijen meestal in kale, niet al te dicht begroeide bodems, hier graven de bijen zelf een nest. Zeer boeiend is ook het feit dat veel soorten bijen specifieke nestmaterialen gebruiken voor het bouwen en inrichten van hun nesten. Voorbeelden zijn stukjes blad, plantenharen, hars en aarde.

Dode zomereiken als nestelplaats
Nestopeningen van Pluimvoetbij in heide

Foto links: Nestplaats in open stuk heide van de Pluimvoetbij, een ondergronds nestelende soort. Foto rechts: Dode afgestorven zomereiken vormen een aantrekkelijke nestplaats voor bovengronds nestelende bijen. Fotografie: A.J. Loonstra.


Tuinbladsnijder
broedcel tuinbladsnijder

Foto links: Opengewerkte broedcel van de Tuinbladsnijder met (gele) voedselvoorraad en larve.  Foto rechts: Tuinbladsnijder knipt een stukje blad uit Basterdwederik voor het bouwen van broedcellen  in haar nest. Fotografie: A.J. Loonstra.

Mimicry
We maken kennis met vijanden waarvan ze te duchten hebben en kunnen ons verwonderen over hoe treffend sommige vliegen op de “gevaarlijke” bijen en wespen kunnen lijken. Bijzonder om te zien hoe veel andere bloem bezoekende insecten gebruik maken van deze mimicry, ze maken gebruik van de kennis/angst bij predatoren voor de angel van de bij. Mooie overeenkomstige kleur- en vormpatronen zien we bij veel soorten vliegen zoals bij: wolzwevers, dazen, wapen-, blaaskop-, roof- en sluipvliegen.

De Daas Heptatoma pellucens
Gewone wolzwever

Foto links: Gewone wolzwever. Door sterke beharing en het foerageergedrag lijkt deze vlieg sterk op een bij. Foto rechts: De daas Heptatoma pellucens, door de beharing en lange antennen lijkt deze sterk op een bij. Fotografie: A.J. Loonstra.

Bedreigingen
Bijen kennen een groot aantal broedparasieten die het voorzien hebben op het door hun verzamelde voedsel, dit worden ook wel koekoeksbijen genoemd. Anne Jan toont verschillende manieren en tactieken over het leggen van het ei in andere nesten en geeft ons een intiem kijkje in de broedcellen en legt daarbij uit hoe de parasiet in staat is de gastheer te overmeesteren.

Sierlijke wespbij
Bruine rouwbij

Foto links: Bruine rouwbij, een broedparasiet bij de Gewone Sachembij. Foto rechts: Sierlijke wespbij, een broedparasiet bij zandbijen. Fotografie: A.J. Loonstra.

Beheer en inrichting van onze leefomgeving
Na de pauze kijken we naar alles over beheer en inrichting van het landschap en hoe we bijen in onze eigen tuin kunnen helpen en aantrekken.
Het uitgangspunt is een voedselaanbod van maart-oktober in een kalenderjaar. Ter illustratie legt Anne Jan als eerste een duidelijk verband tussen voedselaanbod en een succesvolle ontwikkeling van een hommelvolk. Een koningin die vroeg in het voorjaar in alle eenzaamheid een nest aanlegt is voor haar voedsel op dat moment aangewezen op wilgen, krokus, dovenetels etc. Gedurende lente en zomer zal het nest groeien en is de koningin en ook haar werksters aangewezen op planten die dan groeien, bijvoorbeeld rode klaver, rolklaver of Bosandoorn. Vervolgens geeft Anne Jan aan hoe belangrijk daarom onze omgang met graslanden, bermen en houtwallen is. Binnen bij-vriendelijk beheer gaat het vooral om behoud van voedsel en nestplaatsen. Hij toont een groot aantal dia’s waarop zaken als maaibeleid, begrazingsbeleid en kapbeleid worden toegelicht aan de hand van praktijkvoorbeelden. Binnen deze voorbeelden laat hij zien wat er fout gaat en wat er goed gaat en vooral waarom. Voorbeelden zijn bloemrijke bermen waarbij alleen een halve meter naast de weg wordt gemaaid om dracht te behouden maar ook graslanden die volkomen afgemaaid zijn en waar bijen dus niet meer voorkomen. Verder laat hij zien hoe zowel boven als ondergrondse nestplekken behouden en gestimuleerd kunnen worden.

Stobben in stadspark Groningen.
Ecologisch beheerd grasland

Foto links: Een ecologisch beheerd grasland dat zowel in lente als in zomer en voldoende dracht kent. Foto rechts: Speciaal ingericht deel van stadspark Groningen met stobben en volop drachtplanten. De combinatie werkte voor wilde bijen als een lokaal eldorado. Fotografie: A.J. Loonstra.

De eigen tuin
Een belangrijk onderdeel is de hulp aan bijen, wat kunnen we doen om insecten in je eigen tuin of omgeving te krijgen. Kijk eerst eens welke insecten en waardplanten er in de omgeving voorkomen. Uitgangspunt is inheems materiaal en b.v. geen cultivars met dichte kronen. Let op de bloeitijd van de planten en op je maaibeleid en dat van je omgeving. Het mooiste is als je voor een continu voedselaanbod kan zorgen. Anne Jan laat veel voorbeelden zien van kruidachtige planten als bolgewassen, Jacobskruiskruid, kruipende boterbloem, Bosandoorn, Raap-/Koolzaad, Smeerwortel, Phacelia, klokjesfamilie, grote ratelaar en de lipbloemigen in de kruidentuin. Ook bloeiende bomen en struiken zijn in trek: sleedoorn, braam, wilg, klimop. Door een soortenlijst van bijen uit eigen tuin (45 soorten) naast alle planten uit eigen tuin te leggen geeft Anne Jan duidelijk aan dat als sommige planten er niet zouden staan er ook specifieke bijen zullen verdwijnen.

Bijenblokken
Bloeiende bosanemoon

Foto links: Een partij met bloeiende Bosandoorn is voor veel bijen een bijzonder aantrekkelijke voedselbron. Foto rechts: Voorbeeld van kleine zelfgemaakt bijenhotels. Let op zonnige en  droge plaatsing. Fotografie: A.J. Loonstra.

Nesthulp kan in de eigen tuin vrij gemakkelijk gerealiseerd worden met kleine stammetjes of holle takken en stengels. Het is aan te raden kleinschalig te beginnen en daarna je aanbod van bijenhotels verder uit te breiden. Anne Jan benadrukt dat de gaten die je boort gaaf en zonder splinters moeten zijn, zowel binnen als buiten. Let bij gekochte bijenhotels speciaal op de afwerking, veel voldoen namelijk niet aan de eisen van wilde bijen.

Afsluiting
Tot slot benadrukt Anne Jan het belang van wilde bijen als wilde bestuivers en als schakel in onze voedselketen. Hij hoopt dat aan de hand van zijn systematische opzet, de foto’s en filmpjes een deur is open gegaan naar een groter bewustzijn en dat de gasten na de lezing met andere ogen kunnen kijken naar onze bloemenpracht en alles wat daar op vliegt. Veel van zijn filmpjes zijn weer te vinden op youtube door te zoeken op “ajloonstra”. Contact met Anne Jan kan gezocht worden per mail: ajloonstra@hotmail.com

Leuk om verder te lezen
De onderstaande referenties zijn compleet of in aparte hoofdstukken te downloaden.


Belangrijke websites waar eveneens zeer veel downloadbaar is:




Vriendenlezing 29 Oktober 2014
Op 29 oktober vond de vriendenlezing "Genetische modificatie van planten - mogelijkheden en risico's voor de bodem" plaats met de spreker Prof. dr ir. Jan Dirk van Elsas, Microbiele Ecologie, Rijksuniversiteit Groningen.
Een verslag van deze lezing is opgenomen in het vriendenbericht van december 2014.



Vriendenlezing 15 April 2014
Op 15 april vond de vriendenlezing "Natuur rond het Zuidlaardermeer" plaats met de sprekers: Jan Stevens en Henk Mulder
Een verslag van deze lezing is opgenomen in het vriendenbericht van mei 2014.



Copyright 2012 t/m 2024 Vriendenvereniging Hortus Haren
Terug naar de inhoud