Accessories
Ga naar de inhoud

Uitgelicht

Tuinen
Een deel van de Hortus nader beschreven: de rotstuin.

Namens de rots ploeg geschreven door Greet Rijk en Louise Dols.

Toen in de 70er jaren het Biologisch Centrum werd gebouwd, kwam er zoveel keileem vrij uit de bouwput dat men op de gedachte kwam hiervan een rotstuin te maken. Het idee was, om op een relatief kleine oppervlakte vertegenwoordigers van de diverse vegetatiegordels uit de Alpen aan te planten, met dat verschil dat zij hier op één en dezelfde hoogte groeien. Op deze wijze zouden klimaatinvloeden kunnen worden bestudeerd. Het weer (sterk wisselende dag- en nachttemperaturen, zon, extreme schaduw, droogte, neerslag en smeltwater) heeft immers een enorme invloed op de groei en bloei.
Om de verschillende vegetaties te creëren zijn diverse bodemvariaties aangebracht. Dus werd er zandsteen (zure voedselarme grond) aangevoerd uit Duitsland, harde kalksteen (basisch) uit de Belgische Ardennen, ladingen harde kalksteen uit Öland (met veel fossielen), leisteen uit de Eifel en zachte kalkmergel steen uit een groeve bij Münster.
Ook andere factoren spelen een rol: er zijn hoogteverschillen, inhammen, een holle weg met een zonne- en een schaduwkant, een bergmeertje en een stromend beekje.
De gesteenten zijn vooral aangebracht aan de zuidwestzijde (voorkant). De noordoostkant (de achterkant) is een naaldbos geworden met hier en daar een loofboom en met in het voorjaar talloze bloeiende bolgewasjes.
Een indrukwekkend beplantingsschema met honderden planten en bomen (er staan bijvoorbeeld meer dan 80 naaldbomen en30 rododendron soorten vermeld) moest het plan vervolmaken.
In de jaren' 90 bleek het plan door de intensieve onderhoudsbehoefte (het zijn uiteindelijk de Alpen niet, dus vestigden zich veel plaatselijke "onkruiden") te ambitieus te zijn. Veel van de kwetsbare plantensoorten werden verdrongen door Heermoes, grassen en andere planten die zich op de rots bijzonder prettig voelden. Besloten werd het plan min of meer los te laten en de planten die goed gedijden wat meer de vrije hand te laten. En zo kleurde de rots in de loop van de jaren steeds blauwer van de Akeleien in de vroege zomer, steeds geler van de Vrouwenmantel in de zomer en daarna steeds paarser van de Marjolein.
Gedurende de tijdelijke sluiting van de Hortus van maart tot mei 2002 zagen woekeraars als bramen, diverse klavers, paardenbloemen en vooral de Heermoes hun kans schoon en overwoekerden alles. In de jaren daarna is het door intensief onderhoudswerk gelukt om de rots weer zichtbaar te maken. Het is een paradijs voor allerlei dieren die holletjes en gangen graven, er zijn nog steeds hagedisjes, massa's wijngaardslakken, kikkers en padden en er is stuifmeel en nectar in overvloed voor vele soorten hommels en vlinders.
Hoewel de Edelweiss weigert zich opnieuw te vestigen en de Gentianen steeds weer worden opgegeten door de slakken, staan er nog heel bijzondere plantjes. Je moet ze wel (bijna letterlijk) met een vergrootglas zoeken, of weten waar ze staan. Diverse soorten Anjertjes, Sedums en Saxifraga's doen het prima.

Een aantal planten is weer in aantal toegenomen door ze van onkruid te ontdoen en hun zaailingen te koesteren. Zo gedijt het Nieskruid weer, zien we in het voorjaar de tweejarige Arabis floreren, is de Gele morgenster weer helemaal terug, genieten we van de Japanse aardorchideeën en van die prachtige kleine vingerhoedskruidjes, de zachtgele Digitalis lutea en de puur bruin bloeiende Digitalis parviflora. Ook de achterkant is mooi in het voorjaar met het wit van de Sneeuwklokjes gevolgd door net een ander wit van de Daslook. En wat is het prachtig als op de nog bijna kale rots opeens de roze tapijtjes van de bodem bedekkende Phlox verschijnen!
Copyright 2012 t/m 2020 Vriendenvereniging Hortus Haren
Terug naar de inhoud